Opnieuw ziek uitgevallen werkneemster heeft niet opnieuw recht op loon

Een werkneemster die na het einde van de 104 weken wachttijd voor de WIA werkzaamheden bij de eigen werkgever verrichtte en opnieuw ziek uitviel, had geen nieuw recht op loonbetaling tijdens ziekte omdat geen nieuwe bedongen arbeid was overeengekomen.

Een kapster van een kapsalon is op 27 mei 2021 ziek uitgevallen voor haar werk. Aan het einde van de wachttijd die geldt voor het recht op een WIA-uitkering (104 weken) werkt de werkneemster een zodanig aantal uren dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarom kent het UWV aan haar geen WIA-uitkering toe. Op 29 november 2023 meldt de werkneemster zich vervolgens opnieuw ziek.
Tussen de werkgever en de werkneemster ontstaat een geschil over de vraag of de werkneemster nu opnieuw recht op loon tijdens ziekte heeft. De werkneemster stelt dat zij op 8 juli 2023 volledig hersteld is verklaard en dat vervolgens de arbeidsduur op 28 juli 2023 is verlaagd van 22 uur per week naar 20 uur per week. De werkgever is echter van mening dat de werkneemster nooit volledig hersteld is geweest en betwist dat de arbeidsduur zou zijn verminderd naar 20 uur per week. Volgens de werkgever heeft de werkneemster van 8 juli 2023 tot 29 juli 2023 16,5 uur per week gewerkt. Zij was wel 20 uur per week aanwezig, maar moest extra pauzes nemen. Volgens de werkgever verrichtte de werkneemster passende arbeid in het kader van de re-integratie, is geen nieuwe arbeidsovereenkomst (nieuwe bedongen arbeid) tot stand gebracht en is ook niet een gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat dit het geval zou zijn.
De kantonrechter is van mening dat de werkneemster haar stelling dat ze op 8 juli 2023 weer geschikt was voor de bedongen arbeid niet onderbouwd heeft. In een rapportage van de arbeidsdeskundige van het UWV van 22 augustus 2023 wordt de verwachting uitgesproken dat de medische situatie en de functionele mogelijkheden binnen één tot twee jaar kunnen verbeteren. Dat wijst niet op een volledig herstel op 8 juli 2023. Bovendien heeft de werkneemster op de zitting verklaard dat zij in de zomer van 2023 nog aan het opbouwen was.
Ook de stelling dat de arbeidsduur op 28 juli 2023 zou zijn teruggebracht van 22 naar 20 uur per week is volgens de kantonrechter onvoldoende onderbouwd. De werkneemster kreeg 16,5 uur loon uitbetaald en stelde pas in november 2023 dat zij te weinig betaald kreeg. En de werkneemster heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat stilzwijgend een nieuwe arbeidsduur was overeengekomen. Tijdens de zitting heeft zij erkend dat ze in het kader van de re-integratie haar uren nog aan het opbouwen was.
In deze omstandigheden was de werkgever niet verplicht om loon te betalen over de uren die de werkneemster niet kon werken wegens ziekte. De loonvordering van de werkneemster wordt dan ook afgewezen.

© 2022 Van Schayk V.O.F. in Veghel