Uitzendkracht zoekt verhaal voor niet door uitzendbureau betaald loon
Een uitzendkracht probeerde de inlener aansprakelijk te stellen voor de betaling van achterstallig loon dat het uitzendbureau niet had betaald, maar slechts een klein deel van de vordering werd toegewezen.
Een hotel en congreslocatie heeft tussen 2014 en 2018 in drie verschillende periodes via drie verschillende uitzendbureaus gebruik gemaakt van de diensten van een uitzendkracht. Het uitzendbureau waarmee de uitzendkracht in de eerste periode (van 17 juli 2014 tot 28 juli 2015) een arbeidsovereenkomst had gesloten had echter aan de uitzendkracht te weinig loon betaald. De kantonrechter in Leeuwarden had het uitzendbureau daarom veroordeeld tot betaling van diverse bedragen aan achterstallig loon. Inclusief wettelijke verhoging wegens te late betaling, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten ging het om een bedrag van ruim € 10.000.
De uitzendkracht had het loon echter niet op het uitzendbureau kunnen verhalen omdat de bedrijfsactiviteiten waren gestaakt. Daarom zocht de uitzendkracht verhaal op het hotel/de congreslocatie als inlener. Hij deed dat op vier verschillende gronden.
De uitzendkracht stelt op de eerste plaats dat sprake is van een onrechtmatige daad van de inlener doordat de inlener de onderbetaling zou hebben uitgelokt of gefaciliteerd. De uitzendkracht stelt daartoe dat voor de inlener voorzienbaar was dat het all-in tarief niet voldoende kon zijn voor de betaling van het loon conform de horeca-cao én winst voor het uitzendbureau. De kantonrechter wijst die vordering echter af onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in een andere zaak, waarin het hof had geoordeeld dat bij een groter verschil tussen het uurloon en de betaalde vergoeding niet geconcludeerd kan worden dat de inlener op onrechtmatige wijze heeft geprofiteerd van de wanprestatie van het uitzendbureau, omdat de inlener niet behoefde te vermoeden dat sprake was van onderbetaling. Volgens het hof hoeft de inlener dat ook niet 'tot achter de komma' na te rekenen.
Op de tweede plaats stelt de uitzendkracht dat de eisen van goed werkgeverschap reflexwerking hebben, waardoor die ook voor de inlener gelden. De werknemer verwijst daarbij naar een arrest van het gerechtshof Leeuwarden uit 2006, maar dat overtuigt de kantonrechter niet omdat het gerechtshof daarbij heeft overwogen dat deze reflexwerking niet zo ver gaat dat de inlener zich bij het sluiten van de overeenkomst met het uitzendbureau door de belangen van de uitzendkracht moet laten leiden, aangezien bij uitzendwerk nu juist de flexibiliteit voor de inlener een wezenlijk kenmerk is dat maakt dat de inlener bereid is om aan het uitzendbureau een hogere vergoeding te betalen dan het loon dat hij zou moeten betalen als hij de werknemer zelf in dienst zou hebben genomen.
Op de derde plaats stelt de uitzendkracht dat de inlener ongerechtvaardigd is verrijkt terwijl hij ongerechtvaardigd is verarmd. De kantonrechter is echter van mening dat de inlener niet ongerechtvaardigd verrijkt is omdat aan het uitzendbureau een vergoeding is betaald hoger dan het cao-loon.
Op de vierde en laatste grond beroept de uitzendkracht zich op de wettelijke aansprakelijkheid van de opdrachtgever voor de betaling van het loon dat het uitzendbureau niet heeft betaald. Op die grond wordt de vordering van de uitzendkracht wel toegewezen, maar dan alleen voor zover het het loon betreft vanaf 1 juli 2015, omdat de wettelijke aansprakelijkheid van de inlener toen pas in de wet is opgenomen.
Omdat aldus maar een klein deel van de gehele vordering van de uitzendkracht wordt toegewezen, terwijl de inlener onbetwist had gesteld dat herhaaldelijk was aangeboden om dit deel van de vordering te voldoen, werd de uitzendkracht veroordeeld in de proceskosten. Ook de vordering tot betaling van de wettelijke rente werd afgewezen vanwege het aanbod van de werkgever om dit deel te betalen.