UWV moet transitievergoeding compenseren ondanks dat de arbeidsovereenkomst al tijdens het opzegverbod van twee jaar is gewijzigd

Een werkgever die tijdens de duur van het opzegverbod van twee jaar de arbeidsovereenkomst met een arbeidsongeschikte werknemer had beëindigd om een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te gaan voor passende arbeid, had daardoor niet het recht op compensatie van de transitievergoeding verloren omdat geen sprake was van een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst waarbij de arbeidsduur substantieel en structureel wordt aangepast.

Bij een onderwijsinstelling was een docente op 21 november 2017 ziek uitgevallen. Vanaf 1 februari 2019 gaat de werkneemster in het kader van de re-integratie werkzaamheden verrichten op het niveau van Docent LC. Met ingang van 19 november 2019 kent het UWV een loongerelateerde WGA-uitkering aan de werkneemster toe. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt daarbij vastgesteld op 42,45%.
Op 19 december 2019 sluiten de onderwijsinstelling en de werkneemster een vaststellingsovereenkomst waarin is vermeld dat:
• het dienstverband met wederzijds goedvinden wordt beëindigd per 1 oktober 2019;
• de werkneemster gelijktijdig en met behoud van anciënniteit een nieuwe fulltime arbeidsovereenkomst aangaan voor de functie van Docent LC;
• de functie van Docent LC voor de werkneemster niet passend is gelet op de vastgestelde beperkingen en dat plaatsing in dit profiel alleen plaatsvindt om de overeengekomen taken van een BPV (beroepspraktijkvorming) consulent te kunnen uitvoeren;
• de omvang van het dienstverband met ingang van 19 november 2019 wordt teruggebracht naar 0,6 parttime;
• de werkneemster in verband met de beëindiging van het dienstverband een vergoeding van ruim € 26.000 krijgt.
Na betaling van de vergoeding dient de werkgever bij het UWV een aanvraag in voor compensatie van de transitievergoeding. Het UWV wijst de aanvraag af omdat niet voldaan is aan de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd nadat de termijn van twee jaar van het opzegverbod tijdens ziekte is verstreken. Het bezwaar dat de werkgever daartegen bij het UWV indient, wordt ongegrond verklaard. Ook het beroep dat de werkgever daarna bij de rechtbank instelt wordt ongegrond verklaard. De rechtbank is niet overtuigd door het verweer van de werkgever dat de datum van 1 oktober 2019 een verschrijving was.
De werkgever heeft echter wel succes als daarna hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep wordt ingesteld. Weliswaar volgt ook de Centrale Raad van Beroep de werkgever niet in de stelling dat sprake is van een verschrijving (daarvoor komt de datum volgens de Raad te vaak terug in de vaststellingsovereenkomst), maar de Raad leidt daaruit niet af dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2019 is beëindigd. De functiewijziging per 1 oktober 2019 komt neer op een herplaatsing in een passende functie, waarbij de arbeidsovereenkomst is gewijzigd zonder dat ontslag is verleend. Daarvoor werd dan ook geen transitievergoeding verschuldigd.
De Centrale Raad van Beroep vernietigt de beslissing op bezwaar van het UWV en draagt het UWV op om een nieuwe beslissing op het bezwaar van de werkgever te nemen. Aangezien de gemachtigde van het UWV ter zitting al erkend heeft dat een aanvraag voor compensatie van een per 19 november 2019 verschuldigde transitievergoeding zou worden toegewezen, is duidelijk dat de werkgever alsnog in het gelijk zal worden gesteld.

© 2022 Van Schayk V.O.F. in Veghel